Met deze procedure worden individuele instellingen, apparaat- en netwerkinstellingen, beveiligingsinstellingen en embedded solutions gewist.
Zet de printer uit.
Open de voorklep.
Houd ingedrukt terwijl u de printer inschakelt.
Laat pas los als de volgorde waarin de lampjes op het bedieningspaneel branden, overeenkomt met de volgorde van de lampjes in de volgende afbeelding.
- Brandt geel
- Brandt geel
- Brandt groen
- Brandt groen
Druk op tot de volgorde waarin de lampjes op het bedieningspaneel branden, overeenkomt met de volgorde van de lampjes in de volgende afbeelding en druk vervolgens op .
- Knippert geel
- Knippert geel
Sluit de klep.
Zet de printer uit.
Houd op het bedieningspaneel 2 en 6 ingedrukt terwijl u de printer inschakelt.
Laat beide knoppen pas los wanneer de voortgangsbalk op het beeldscherm wordt weergegeven. De printer voert de opstartcyclus uit, waarna het Configuratiemenu wordt weergegeven.
Selecteer Instellingen herstellen > Oud apparaat wissen > Geheugen.
Voor printermodellen met een niet-aanraakscherm drukt u op of om door de instellingen te navigeren.
De printer voert een opstartcyclus uit.