Plaats een origineel document met de bedrukte zijde naar boven en de korte zijde als eerste in de ADI of met de bedrukte zijde naar beneden op de glasplaat.
Opmerking: Plaats geen briefkaarten, foto's, kleine voorwerpen, transparanten, fotopapier of dun materiaal (zoals knipsels uit tijdschriften) in de ADI. Plaats deze items op de glasplaat. |
Als u een document in de automatische documentinvoer plaatst, moet u de papiergeleiders aanpassen.
Druk op het bedieningspaneel van de printer op Fax (Faxen).
verschijnt op de eerste regel en de tijd en datum verschijnen op de tweede regel.
Voer het faxnummer in en druk op .
Opmerkingen:
Druk op 1 om een andere faxnummer in te voeren of druk op 2 om te stoppen met het invoeren van faxnummers.
Druk op om een zwart-wit fax te verzenden of op om een kleurenfax te verzenden.
Met de faxoptie van het printerstuurprogramma kunt u een afdruktaak naar de printer sturen, die de taak dan als een fax verzendt. De faxoptie functioneert als een normaal faxapparaat, maar wordt beheerd met het printerstuurprogramma in plaats van met het bedieningspaneel van de printer.
Open het gewenste bestand en klik op File (Bestand) >Print (Afdrukken).
Selecteer de printer en klik vervolgens op Eigenschappen, Voorkeuren, Opties of Instellen.
Ga naar:
Tabblad Fax >Fax inschakelen
Voer in het veld Faxnummer(s) een of meer faxnummers van de ontvanger in.
Opmerking: Faxnummers kunnen handmatig worden ingevoerd of met de functie Telefoonboek. |
Geef zo nodig een voorvoegsel op in het veld Kiesvoorvoegsel.
Selecteer in het juiste paperformaat en de juiste afdrukstand.
Schakel het selectievakje Voorblad toevoegen aan fax in en voer de juiste informatie in als u een voorblad wilt toevoegen aan de fax.
Klik op OK.
Opmerkingen: