Als de printer wordt weergegeven als niet-geconfigureerd in het dialoogvenster Printer selecteren of het dialoogvenster Netwerkprinter configureren, moet u een IP-adres aan de afdrukserver of netwerkadapter toewijzen. Het IP-adres wordt door andere apparaten in het netwerk gebruikt om de printer te vinden. Het IP-adres bestaat uit vier reeksen met cijfers, die per reeks kunnen variëren van 0 tot 255. De reeksen worden gescheiden door een punt. Elk IP-adres moet uniek zijn op het netwerk. Dit betekent dat het IP-adres dat wordt toegewezen aan de afdrukserver of netwerkadapter binnen het netwerkbereik moet liggen. Een netwerkbeheerder behoudt een unieke serie cijfers door de cijfers van het IP-adres toe te wijzen. Hierdoor is er altijd maar één netwerkapparaat met een bepaald IP-adres.
Sommige netwerkapparaten ondersteunen een netwerkprotocol genaamd DHCP (Dynamic Host Configuration Protocol). Met DHCP kan een netwerkcomputer, die DHCP-server wordt genoemd, een IP-adres toewijzen aan een apparaat dat DHCP ondersteunt. Zo hoeft het IP-adres niet handmatig te worden toegewezen aan het apparaat.
U kunt om verschillende redenen een IP-adres toewijzen aan een netwerkapparaat. U kunt dit doen omdat DHCP niet wordt ondersteund voor het netwerk of het netwerkapparaat of omdat u er zeker van wilt zijn dat het IP-adres niet wordt gewijzigd. Als u wilt dat het IP-adres ongewijzigd blijft, moet u DHCP uitschakelen zodat de afdrukserver of adapter een door de gebruiker toegewezen IP-adres blijft gebruiken.
Opmerking: | u kunt geen IP-adres toewijzen aan een afdrukserver of netwerkadapter op een extern subnet of netwerk. Wel kunt u het IP-adres van een eerder geconfigureerde printer wijzigen van het ene geldige IP-adres in een ander geldig IP-adres. |
Als u een IP-adres wilt toewijzen en de printer wilt instellen als netwerkprinter, gaat u als volgt te werk: