De totaalweergave toont alle aangemelde printers van de Lexmark-partner en alle printers van de klanten van de partner. Deze functie is alleen beschikbaar voor Partner Administrators die lid zijn van een groep Toegang tot suborganisaties met de rol van Fleet Management Administrator.
Klik in de Fleet Management-webportal op de pagina Organisatie selecteren op Alle organisaties (alleen weergeven).
Voer een van de volgende handelingen uit:
Exporteer de printergegevens. Zie Bezig met exporteren van machineparkgegevens voor meer informatie.
Pas de weergegeven printergegevens aan met behulp van de filters in het linkervenster of de functie Weergaven.
Printers van de afzonderlijke onderliggende organisaties weergeven en beheren. Klik in de kolom Organisatie op de naam van de organisatie. Deze koppeling leidt u door naar de Fleet Management-webportal van de individuele organisatie.
Zie Weergaven beheren voor meer informatie.
Klik in de Fleet Management-webportal op Printers.
Klik op Weergaven en selecteer een weergave.
Klik in de Fleet Management-webportal op Printers.
Klik op Weergaven.
Selecteer op het tabblad Snelle weergave in het menu Kolom 1 (printeridentificatie) de ID-kolom.
Selecteer in het gedeelte Extra kolommen de informatie die u als kolom wilt weergeven.
Klik op Toepassen.
U kunt de informatie die wordt weergegeven op de pagina met de printerlijst aanpassen.
De volgende weergaven worden door het systeem gegenereerd. Deze weergaven kunnen worden gekopieerd, maar kunnen niet worden bewerkt of verwijderd.
Configuraties: toont configuratiegegevens, zoals de laatste configuratie, beschikbaarheid van firmware-update, huidige firmwareversie en laatste communicatie.
Meter: toont de kolom Dagen tot vervanging voor supply-items. Deze worden berekend op basis van het gebruik en geeft aan wanneer het supply-artikel moet worden vervangen.
Bewerkingen: toont het serienummer, de modelgegevens, de fabrikant, de versie van de agent, de communicatiestatus en de taakgegevens van de printers.
Standaard: toont standaardgegevens, zoals modelnummer, bijgevoegde tags, activa-tags en supply-waarschuwingen.
Supplies: toont de scan-, kopie- en faxaantallen Als u een kleurenprinter gebruikt, wordt het aantal kopieën gespecificeerd in het aantal zwart-witkopieën en het aantal kleurenkopieën.
Suppliesdekking: toont informatie over supplies, zoals een levenslange dekking van elk van de cartridgekleuren.
Beheerd: toont de printers die worden beheerd door Lexmark, de contactpersonen van supply-leveranciers en de bedrijfsnamen.
Klik in de Fleet Management-webportal op Printers.
Klik op Weergaven en voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op Weergave maken.
Typ een unieke naam voor de weergave.
Selecteer in het menu Kolom 1 (printeridentificatie) het identificatietype.
Selecteer in het gedeelte Beschikbare kolommen de informatie die u als kolom wilt weergeven, en klik daarna op >.
Als u een kolom wilt verwijderen, selecteert u de informatie in het gedeelte Geselecteerde kolommen en klikt u op <.
Als u de kolomvolgorde wilt wijzigen, klikt u op ^ of ˅
Klik op Weergave maken.
Klik op Weergaven beheren.
Klik op een weergavenaam en configureer vervolgens de instellingen.
Klik op Wijzigingen opslaan.
Opmerkingen:
Klik op Weergaven beheren.
Selecteer een of meer weergaven en klik vervolgens op Verwijderen.
Klik op Weergaven verwijderen.
Opmerkingen:
Klik op Weergaven beheren.
Selecteer een weergave en klik op Kopiëren.
Configureer de instellingen.
Klik op Weergave maken.
Klik in de Fleet Management-webportal op Printers.
Klik in de lijst met printers op de printer-id.
Opmerkingen:
Bekijk de volgende printerinformatie:
De datum en tijd van de laatste peiling of synchronisatie
De datum en tijd waarop de printer de laatste keer opnieuw is opgestart
De huidige printerstatus
Scans, kopieën en faxen tellen
Opmerkingen:
De huidige supplystatus
Opmerkingen:
De printer identificatie-informatie
Opmerkingen:
Aantal pagina's tijdens printerlevensduur
De versie van de printerfirmware
De geïnstalleerde toepassingen
De agentgegevens
De printerlogbestanden
Opmerkingen:
De geschiedenis van bepaalde gebeurtenissen, zoals gebeurtenistype, datum, tijd, duur en status
Wanneer de functionaliteit voor diagnostische gebeurtenissen is ingeschakeld voor een printerpark van partners, begint Cloud Fleet Management op regelmatige basis statusgegevens van printers te verzamelen. Deze gegevens worden gebruikt om toekomstige storingen en serviceacties te voorspellen waarmee printeruitval en gevolgen hiervan voor de eindgebruiker kunnen worden voorkomen.
Opmerkingen:
Bekijk fouten en waarschuwingen over de printers en de bijbehorende supplies in de printerlijst.
Klik in de Fleet Management-webportal op Printers.
In de printerlijst kunt u de supplies- en printermeldingen als volgt bekijken:
Filters Supplymeldingen en Printermeldingen in het linkernavigatievenster
Weergave Supplies
Aangepaste weergave met de kolommen Supplymeldingen en Printermeldingen
U kunt kiezen om de volgende berichten op het bedieningspaneel van de printer weer te geven:
Het bericht wordt 48 uur lang op het bedieningspaneel van de printer weergegeven of totdat de gebruiker deze wist of een ander bericht wordt verzonden.
Klik in de Fleet Management-webportal op Printers.
Selecteer één of meer printers.
Klik op Printer > Bericht verzenden naar paneel.
Selecteer een bericht.
Klik op Bericht verzenden.
Klik in de Fleet Management-webportal op Printers.
Selecteer één of meer printers.
Klik op Printer > Bericht wissen.
Klik op Bericht wissen.
Een label is een aangepaste tekst die u kunt toewijzen aan printers. Wanneer u een zoekopdracht filtert met een label worden alleen printers met dit label weergegeven.
Klik in de Fleet Management-webportal op Printers > Labels > Label maken.
Typ een unieke naam voor het label.
Klik op Opslaan.
Klik in de Fleet Management-webportal op Printers en selecteer vervolgens een of meer printers.
Klik op Labels en selecteer vervolgens een of meer labels.
Klik op Toepassen.
Gebruikers kunnen meerdere IP-adressen of serienummers van gekoppelde printers in een organisatie importeren en een of meerdere tags aan deze printers toewijzen. Met deze functie kunnen gebruikers later apparaten in het portaal identificeren en groeperen op basis van de behoeften van de klant.
Klik in de Fleet Management-webportal op Printers.
Selecteer in het menu Tags de optie Tag printers using file import (Tags aan printers toewijzen met bestandsimport).
Ga als volgt te werk in het dialoogvenster Tag Printers Using File Import (Tags aan printers toewijzen met bestandsimport):
Voer de naam van de tag in het tekstvak Search (Zoeken) in of selecteer een of meer tags in de lijst.
Klik op Choose File (Bestand kiezen) om naar het bestand te bladeren dat de serienummers of IP-adressen van de printer bevat.
Opmerkingen:
IP Address 10.195.2.10 10.4.5.100 10.194.8.182
Serial Number 50621094752gk 502706946HRCD DUNES104SRL23
Klik op Tag Printers (Tags aan printers toewijzen).
Opmerkingen:
Klik in de Fleet Management-webportal op Printers.
Selecteer één of meer printers.
Klik op Labels en wis vervolgens een of meerdere labels.
Klik op Toepassen.
Klik in de Fleet Management-webportal op Printers.
Klik op Labels > Labels beheren.
Voer een van de volgende handelingen uit:
Om labels te verwijderen, selecteert u een of meer labels en klikt u vervolgens op Verwijderen.
Om een label te bewerken, bewerkt u het label en klikt u vervolgens op Opslaan.
Als de communicatiestatus van de aangemelde printer
is, werkt u de toegangsreferenties van de agent bij.De volgende stappen gelden alleen voor Fleet Agent.
Selecteer een printer in de Fleet Management-webportal.
Klik op Printer > Toegangsreferenties agent bijwerken.
Selecteer het verificatietype voor het beheerdersaccount van de printer en geef de referenties op.
Klik op Referenties bijwerken.
U kunt VCC-bundels (.zip), UCF-instellingenbestanden (.ucf) en eSF-toepassingsbestanden (.fls) uploaden naar printers.
Het Virtual Configuration Center (VCC) is een functieonderdeel van de firmware van het apparaat dat helpt bij het beheren van apparaatinstellingen. Hiermee kunnen gebruikers instellingen van een apparaat exporteren en vervolgens importeren bij een ander apparaat. Een gebruiker kan ook een instellingenbundel exporteren, dat pakket bewerken en vervolgens de gewijzigde instellingenbundel bij een nieuw apparaat importeren.
U kunt een UCF-bestand exporteren of importeren via de toepassingsinterface.
Opmerkingen:
Klik in de Fleet Management-webportal op Printers.
Selecteer één of meer printers.
Klik op Configureren > Implementeer app of bestand met instellingen en blader naar het bestand.
Klik op Gereed.
Opmerkingen:
Via de Fleet Management-webportal kunt u de toepassingen beheren die zijn geïnstalleerd op de printers. U kunt toepassingen starten, stoppen of verwijderen.
Klik in de Fleet Management-webportal op Printers.
Klik in de lijst met printers op de printer-id.
In het gedeelte Geïnstalleerde toepassingen selecteert u een of meer toepassingen.
Voer een van de volgende handelingen uit:
Om de toepassingen te starten, klikt u op Start.
Om de toepassingen te stoppen, klikt u op Stoppen.
Om de toepassingen te verwijderen, klikt u op Verwijderen.
Opmerkingen:
In de lijst met printers kunt u toepassingen starten, stoppen of verwijderen van meerdere printers. Als er meerdere printers zijn geselecteerd, wordt de set met alle toepassingen die zijn geïnstalleerd op de geselecteerde printers weergegeven.
Klik in de Fleet Management-webportal op Printers.
Selecteer twee of meer printers.
Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op Configureren > Apps starten.
Selecteer één of meer toepassingen.
Klik op Apps starten.
Klik op Configureren > Apps stoppen.
Selecteer één of meer toepassingen.
Klik op Apps stoppen.
Klik op Configureren > Apps verwijderen.
Voer een van de volgende handelingen uit:
Om Cloud Print Management-toepassingen te verwijderen, klikt u op Cloud Print Management.
Om specifieke toepassingen te verwijder, klikt u op Andere apps en selecteert u een of meer toepassingen.
Klik op Apps verwijderen.
Opmerkingen:
Klik in de Fleet Management-webportal op het tabblad Printers.
Selecteer de desbetreffende printers en klik opToepassingen updaten Configureren > .
Wanneer het venster Toepassingen updaten opent selecteert u de toepassingen die u wilt updaten op de geselecteerde printers en klikt u vervolgens op Toepassingen updaten.
Als de organisatie een geverifieerde proxyserver gebruikt voor communicatie, dient u de proxyserverinstellingen en -referenties in te stellen in de Embedded Web Server van de printer.
Voer in de Embedded Web Server een van de volgende handelingen uit:
Klik op Apps > Configuratie app-framework.
Schakel in het gedeelte Configuratie Framework de optie Proxy-instellingen van printer gebruiken uit.
Typ in het gedeelte HTTPS: de hostnaam of het IP-adres van de proxyserver.
Typ in het gedeelte Proxyreferenties de gebruikersnaam en het wachtwoord.
Voer afhankelijk van uw printermodel een van de volgende handelingen uit:
Klik op Instellingen > Toepassingen > Toepassingsbeheer > Systeem > Configureren.
Klik op Instellingen > Apparaatoplossingen > Oplossingen (eSF) > Systeem > Configureren.
Klik op Instellingen > Embedded Solutions > Systeem > Configureren.
Schakel Proxy-instellingen van printer gebruiken uit.
Typ in het gedeelte HTTPS de hostnaam of het IP-adres van de proxyserver.
Typ in het gedeelte Proxyreferenties de gebruikersnaam en het wachtwoord.
Sla de instellingen op.
Klik in de Fleet Management-webportal op Printers.
Klik op het IP-adres van de printer en voer op het gedeelte Startscherm een of meer van de volgende handelingen uit.
Als u wilt bekijken hoe de toepassingen nu zijn geordend, klikt u op Startscherm weergeven.
Als u de standaardweergave van het startscherm wilt herstellen, klikt u op Herstellen.
Ga als volgt te werk om de toepassingen op het startscherm aan te passen:
Klik op Aanpassen en voer vervolgens een of meer van de volgende handelingen uit:
Als u een toepassing wilt toevoegen, klikt u op , selecteert u de toepassing en klikt u vervolgens op Toevoegen.
Als u een toepassing hoger wilt zetten, selecteert u de toepassing en klikt u vervolgens op .
Als u een toepassing als eerste in de lijst wilt plaatsen, selecteert u de toepassing en klikt u op .
Als u een toepassing lager wilt zetten, selecteert u de toepassing en klikt u vervolgens op .
Als u een toepassing als laatste in de lijst wilt plaatsen, selecteert u de toepassing en klikt u op .
Als u een toepassing naar een andere pagina wilt verplaatsen, selecteert u de toepassing en klikt u op .
Als u een lege ruimte tussen twee toepassingen wilt invoegen, klikt u op > -LEGE RUIMTE- > Toevoegen en verplaatst u de ruimte vervolgens naar de gewenste locatie.
Opmerkingen:
Als u een toepassing op het startscherm wilt verbergen, selecteert u de toepassing en klikt u op .
Als u de toepassing op de volgende pagina wilt beheren, klikt u op Andere pagina's.
Als u het standaardstartscherm wilt herstellen, klikt u op > Herstellen.
Klik op Startscherm opslaan.
Opmerkingen:
U kunt de firmware-versie van de printers in uw organisatie bijwerken. De Fleet Management-webportal maakt gebruik van een productservice die communiceert met Lexmark Cloud Services om te controleren op nieuwe firmware-releases. Het systeem controleert dagelijks of er firmware-updates zijn. Wanneer er een nieuwe firmwareversie is gevonden, wordt deze vergeleken met de firmware die is geïnstalleerd op de printers en daarna wordt de firmwarestatus bijgewerkt.
Klik in de Fleet Management-webportal op Printers.
Selecteer één of meer printers.
Klik op Configureren > Firmware bijwerken.
Doe in het dialoogvenster Firmware update een van het volgende:
Selecteer Nu.
Selecteer Specifieke datum en tijd.
Zorg ervoor dat een Specifieke datum en tijd is geselecteerd.
Typ in het veld Naam geplande taak de naam van de taak.
Pas de startdatum en -tijd aan.
De tijdzone selecteren.
Configureer in het gedeelte Taakvenster het tijdvenster voor het starten van de taak voor alle geselecteerde printers.
Klik op Firmware bijwerken.
Opmerkingen:
Klik in de Fleet Management-webportal op Printers.
Klik op het IP-adres van de printer.
Klik in het gedeelte Firmware op Update beschikbaar.
Klik op Firmware bijwerken
Met deze functie kunnen beheerders een rapport exporteren waarin alle geïnstalleerde eSF-applicaties met bijbehorende versie voor een printerpark worden opgesomd. Het printerpark kan afkomstig zijn van één organisatie of van alle organisaties. Klanten kunnen de eSF-applicatieversie voor een heel printerpark bepalen en Cloud Fleet Management gebruiken om de eSF-applicaties of -bundel bij te werken.
Klik in de Fleet Management-webportal op Printers.
Selecteer in het menu Export to CSV (Exporteren naar CSV) de optie Export the installed application versions (Geïnstalleerde applicatieversies exporteren).
Klik in de Fleet Management-webportal op Printers.
Selecteer een of meer printers en klik op Printer > Printers afmelden.
Klik op Printers afmelden.
Opmerkingen:
Selecteer in de Fleet Management-webportal een weergave of filter de printerinformatie.
Klik op Exporteren naar CSV.